In dit boek wordt niemand verliefd. Beloofd!
Het ergste aan mijn rivaliteit met Gus tijdens onze studie? Waarschijnlijk dat hij er zelf niet eens van op de hoogte was. Hij was drie jaar ouder dan ik en had de middelbare school niet afgemaakt. Na jaren te hebben gewerkt als grafdelver (ja, echt) had hij alsnog zijn diploma gehaald en was hij op de universiteit beland. Ik wist dit allemaal omdat elk verhaal dat hij tijdens ons eerste semester had geschreven deel uitmaakte van een verzameling verhalen over de begraafplaats waar hij had gewerkt.
De rest van de groep creatief schrijven kon alleen maar materiaal verzinnen (of we moesten iets schrijven over onze kindertijd: voetbalwedstrijden die op het laatst werden gewonnen, ruzies met ouders, reisjes met vrienden), maar Gus Everett schreef bijvoorbeeld over acht types rouwende weduwes, analyseerde de meest voorkomende en grappigste grafschriften en omschreef de opschriften waaruit je kon opmaken dat de relatie tussen de overledene en degene die het graf moest betalen niet helemaal goed zat.
Net als ik had Gus een beurs om aan de universiteit van Michigan te studeren, al wist ik niet hoe hij aan de zijne was gekomen. Hij deed niet aan sport en had ook zijn middelbare school niet afgemaakt. De enige mogelijkheid was dat hij gewoon heel erg goed was in wat hij deed.
Bovendien was hij ook nog eens ergerlijk, stompzinnig aantrekkelijk. Niet het soort knap dat objectief en saai is. Het was meer een soort magnetische uitstraling. Ja, hij was lang met het soort spieren van iemand die veel beweegt maar nooit echt naar de sportschool gaat; een luie fitheid die hij had geërfd en waar hij nooit voor had gewerkt. Maar er was nog iets.
De manier waarop hij praatte en zich bewoog. Hoe hij naar dingen keek. Niet hoe hij de wereld zag, maar echt hoe hij ernaar keek. Het was alsof zijn ogen verduisterden en groter werden als hij zich ergens op concentreerde en zijn wenkbrauwen zich boven zijn ingedeukte neus fronsten.
Om nog maar niet te spreken over zijn scheve mond, die eigenlijk illegaal zou moeten zijn.
Voordat Shadi met haar studie stopte om als au pair aan de slag te gaan (wat ze niet lang volhield) vroeg ze me elke avond om updates over die Sexy, Snode Gus, ofwel ssg. Ik was lichtelijk verliefd op hem en zijn proza.
Tot we voor het eerst aan de praat raakten tijdens een college. Ik liet mijn verhaal rondgaan om feedback te krijgen, en toen ik hem een kopie aanbood keek hij me recht in de ogen – met vreemd scheef gehouden hoofd – en zei hij: ‘Laat me raden: iedereen leeft nog lang en gelukkig. Alweer.’
Op dat moment schreef ik nog geen romantische verhalen. Ik wist niet eens dat dat mijn genre was tot mijn moeder twee jaar later voor de tweede keer kanker kreeg en ik afleiding nodig had. Maar ik schreef wel romantisch, over een goede wereld, waarin alles een reden had en alleen liefde en verbinding belangrijk waren.
En Gus Everett keek me aan met die ogen van hem, diep en donker alsof ze alles over me in zijn hoofd opsloegen, waarna hij besloot dat ik een ballon was die moest knappen.
Laat me raden: iedereen leeft nog lang en gelukkig. Alweer.
De vier daaropvolgende jaren wonnen we om en om de prijzen en wedstrijden voor de beste schrijver maar spraken we elkaar op de een of andere manier eigenlijk nooit meer, tenzij je de workshops meetelde waarin hij op geen van de verhalen kritiek leverde behalve op die van mij en waarin hij structureel te laat kwam met maar de helft van zijn benodigdheden bij zich en dan mijn pennen moest lenen. En er was een avond waarop we… Nou ja, praten was het niet, maar we hadden wel contact.
Kortom, we zagen elkaar voortdurend, deels omdat hij met twee afzonderlijke huisgenoten datete, en nog veel andere meisjes van mijn verdieping. Nou ja, daten… Gus stond erom bekend dat zijn meeste relaties twee tot vier weken duurden. Mijn eerste kamergenoot had nog gehoopt dat zij daarop de uitzondering zou zijn, maar de tweede (en na haar nog velen) was zich er goed van bewust dat Gus een pleziertje was dat niet langer dan eenendertig dagen mee zou gaan.
Tenzij je korte verhalen met een gelukkig einde schreef. Dan was je eerder geneigd om vier jaar lang als rivalen met hem door te brengen en de zes daaropvolgende jaren nog af en toe zijn naam te googelen om je carrière met de zijne te vergelijken en hem vervolgens tegen het lijf te lopen terwijl je gekleed was als een cheerleader die geld inzamelt met het wassen van auto’s.
Als in, hier en nu. In Pete’s Books.
Terwijl ik snel de winkel probeerde te verlaten dacht ik al aan wat ik Shadi hierover zou vertellen. Mijn hoofd hield ik omlaag en mijn blik was op de boekenkasten gericht, alsof ik gewoon wat aan het snuffelen was (op een bijna hardlopend tempo, zoals men dat gewoonlijk ook doet).
‘January?’ riep Pete me achterna. ‘January, waar ga je heen? Ik wil je aan iemand voorstellen.’
Ik ben er niet trots op, maar toen ik bleef staan keek ik nog even naar de deur om na te gaan of ik zonder antwoord weg zou kunnen glippen.
Het is belangrijk om te weten dat ik wist dat er een belletje zou klinken als de deur werd geopend, en tóch aarzelde ik.
Uiteindelijk haalde ik diep adem, forceerde een glimlach, en kwam van achter de boekenkasten vandaan met mijn smerige koffie stevig vast als een wapen. ‘Hoooi,’ zei ik terwijl ik als een robot zwaaide.
Ik moest mezelf ertoe dwingen hem aan te kijken. Hij was sprekend zijn auteursfoto: scherpe jukbeenderen, een duistere blik en de armen van een grafdelver die nu boeken schreef. Hij droeg een verfomfaaid blauw (of vervaagd zwart) shirt en een al even slordige donkerblauwe (of vervaagd zwarte) spijkerbroek, en hier en daar zaten er plukjes grijs in zijn haar. Om zijn scheve mond waren stoppels verschenen.
‘Dit is January Andrews,’ verkondigde Pete. ‘Ze is schrijfster. Net verhuisd.’
Ik zag de herkenning op zijn gezicht verschijnen. Zijn blik focuste zich op mij terwijl hij zich de afgelopen nacht en alles wat hij in het donker had kunnen zien voor de geest haalde. ‘We kennen elkaar al,’ zei hij.
De hitte van wel duizend zonnen vloog omhoog naar mijn gezicht, en waarschijnlijk naar mijn hals en borstkas en benen en alle andere delen van mijn lichaam die te zien waren.
‘O?’ zei Pete vrolijk. ‘Hoe dan?
’Ik opende mijn mond, maar het was alsof ik niet meer op het woord ‘universiteit’ kon komen zodra ik Gus had gezien.
‘We zijn buren,’ zei hij. ‘Geloof ik.’
O, jezus. Herinnerde hij zich me niet meer? Ik heet January, in vredesnaam. Ik was niet een van de vele Rebecca’s of Christy/Christina/Christines. Ik probeerde niet te lang stil te staan bij de vraag hoe Gus me zo had kunnen vergeten, omdat mijn gezicht dan van knalrood naar knalpaars zou lopen. ‘Klopt,’ zei ik, geloof ik. De telefoon naast de kassa ging, en Pete verontschuldigde zich door haar vinger op te houden en toen op te nemen waardoor we alleen overbleven.
‘Dus,’ zei Gus uiteindelijk.
‘Dus,’ herhaalde ik.
‘Wat voor soort boeken schrijf je, January Andrews?’
Ik moest mijn uiterste best doen om niet naar de tafel vol De onthullingen vlak achter me te kijken. ‘Voornamelijk romantiek.’
Gus trok zijn wenkbrauwen op. ‘Aha.’
‘Wat aha?’ vroeg ik defensief.
Hij haalde zijn schouders op. ‘Gewoon, aha.’
Ik sloeg mijn armen over elkaar. ‘Dat was anders wel een heel sprekende “aha”.’
Hij leunde tegen de toonbank en sloeg ook zijn armen over elkaar terwijl hij me fronsend aankeek. ‘Dat was snel,’ zei hij.
‘Wat?’ ‘Dat ik je heb beledigd. Twee lettergrepen. Aha. Indrukwekkend.’
‘Beledigd? Dit is niet mijn beledigde gezicht. Ik ben gewoon moe. Mijn vreemde buurman luisterde de hele nacht naar jankmuziek.’
Hij knikte bedachtzaam. ‘Ja, het lag vast aan de muziek dat je gisteren ook zo moeilijk liep. Als je soms problemen hebt met die “muziek” is het echt niet erg om om hulp te vragen.’
‘Maar goed,’ zei ik terwijl ik nog steeds mijn best deed om niet te blozen. ‘Wat schrijf jij eigenlijk, Everett? Vast iets heel unieks en belangrijks. Nieuw en verfrissend. Een verhaal over een gedesillusioneerde witte man die de wereld over reist, onbegrepen en afstandelijk hitsig?’
Hij lachte blaffend. ‘Afstandelijk hitsig? In tegenstelling tot de prachtige seksuele proza in jouw genre? Wat vind je spannender om over te schrijven, verliefde piraten of verliefde weerwolven?’
Ik was laaiend. ‘Het gaat niet zozeer om wat ik wil schrijven maar om wat mijn lezers willen lezen. Hoe is dat, om Hemingway-fanfictie te schrijven? Ken je al je lezers bij naam?’ Deze nieuwe January was wel bevrijdend.
Gus boog zijn hoofd op de bekende manier en fronste, terwijl hij me aankeek met zijn donkere ogen. Zijn intense blik zorgde voor een huivering. Zijn volle lippen kwamen van elkaar alsof hij iets wilde zeggen, maar op dat moment legde Pete de hoorn neer en wierp zich weer in ons gesprek, waardoor hij de kans niet kreeg.
‘Wat een toeval, hè?’ zei Pete. Ze sloeg haar handen in elkaar. ‘Twee auteurs in dezelfde straat in North Bear Shores! Jullie kunnen de hele zomer nog samen optrekken. Ik zei toch dat dit plaatsje vol artistieke geesten zat, January? Is dat niet prachtig?’ Ze lachte hartelijk. ‘Ik ben nauwelijks uitgesproken en Everett komt binnenwandelen! Het universum staat vandaag zo te zien aan mijn kant.’
Toen ging mijn telefoon in mijn broekzak en hoefde ik gelukkig geen antwoord te geven. Voor het eerst kon ik niet wachten met opnemen om aan dit gesprek te ontsnappen. Ik hoopte dat het Shadi was, maar helaas stond er anya op mijn scherm. De moed zonk me in de schoenen.
Toen ik opkeek zag ik dat Gus zijn duistere blik nog steeds op me gericht had. Het effect was intimiderend. Ik richtte me tot Pete. ‘Sorry, ik moet opnemen, maar fijn je te ontmoeten!’
‘Wederzijds!’ verzekerde Pete me terwijl ik door het doolhof van boekenkasten naar buiten liep. ‘Vergeet niet om me een mailtje te sturen!’
‘Ik zie je thuis wel,’ riep Gus me na.
Ik nam op en glipte de buitenlucht in.